In het begin van de dertiende eeuw was de politieke situatie in Constantinopel, de hoofdstad van het Byzantijnse rijk, chaotisch. Alexius III had zijn broer keizer Isaac II van de troon gestoten en blind gemaakt. Isaac II en zijn zoon Alexius vluchtten en kwamen mét Europese kruisvaarders terug. Toen Alexius III hen zag naderen in de lente van 1203, vluchtte hij op zijn beurt met kroonjuwelen en staatskas naar veiliger oorden.
Isaac II herkreeg zijn troon, maar met een lege schatkist kon hij de beloofde geldsommen niet aan de kruisvaarders uitbetalen. Dit geldtekort zou leiden tot zijn eigen dood enkele maanden later en tot de plundering van Constantinopel door de kruisvaarders, die hun eigenlijke doel van deze vierde kruistocht - de verovering van Jeruzalem - allang vergeten waren.
Robert de Clari, een Fransman van lage adel die zijn belevenissen in Constantinopel opschreef, vertelde over een bijzondere ontmoeting in het keizerlijke paleis tussen de kruisvaarders en een christelijke koning uit Afrika. Zijn donkere huid en het kruis, dat op zijn voorhoofd was ingebrand bij zijn doop, verwekten grote verwondering. Via Griekse tolken vernamen de Europeanen dat hij op pelgrimstocht was. Met een gevolg van zestig personen was hij vertrokken uit zijn koninkrijk Nubië of uit Ethiopië, dat honderd dagreizen van Jeruzalem verwijderd was.
Bij zijn aankomst in Jeruzalem was hij nog in gezelschap van tien man, maar in Constantinopel, waar de vorst in een rijk klooster verbleef, waren nog slechts twee begeleiders over. Over het lot van de 58 anderen werd gezwegen. Was de tocht vanuit Afrika naar Constantinopel via door kruisvaarders en moslims beheerst gebied zó gevaarlijk dat de pelgrims onderweg waren gestorven of door struikrovers vermoord? Of waren ze in de bezochte kloosters van Egypte, Palestina en Syrië achtergebleven om de rest van hun leven in dienst van God te stellen? We zullen het nooit weten.
Robert de Clari beschreef de plannen van de vorst voor de nabije toekomst. De 'Donkere Pelgrim' zou na een bezoek aan de vele relieken bewaard in Constantinopel zijn pelgrimage voortzetten naar Rome en naar "Saint Jake" (Santiago de Compostela in Spanje). Daarna wilde hij voorgoed terugkeren naar Jeruzalem om in de afzondering van een klooster zijn laatste jaren door te brengen.
Tijdens zijn bezoek aan Constantinopel heeft de koninklijke 'Donkere Pelgrim' zeker de beroemde Hagia Sophia kerk bezocht die juist in dat jaar door een brand enigszins was beschadigd. Tijdgenoten roemden het kerkinterieur met zuilen en muurbekleding van verschillende kostbare steensoorten, de schitterende mozaïeken en de honderd luchters die aan zware, zilveren kettingen hingen. Wellicht hoorde de pelgrim de bijzondere verhalen die ook Robert de Clari hoorde. Bijna aan elke zuil in de kerk werd een genezende kracht toegeschreven; je hoefde je zieke ledematen maar tegen de zuil aan de wrijven ... en oeps ..... je genas. Er was zelfs een metalen buis die ziekten uit de patiënt 'opzoog'!
Een Russische pelgrim die ook in deze periode de Hagia Sophia kerk bezocht, beschreef hoe de mozaïeken op de galerij van de eerste verdieping schitterden. Hij vertelde dat verschillende keizers en patriarchen waren afgebeeld. Gelukkig dat enkele van deze mozaïeken tot op de dag van vandaag bewaard bleven, zoals het mozaïek waarop centraal de zittende Maria met Kind is afgebeeld.
Aan weerszijden van haar staat het twaalfde-eeuwse keizerspaar: Johannes II en zijn vrouw Eirene, dochter van de Hongaarse koning.
Johannes II Comnenus, die van 1118 tot 1143 Byzantijns keizer was, draagt letterlijk een zak vol geld, de keizerlijke offergave die hij jaarlijks aan de patriarch van Constantinopel gaf. Zijn vrouw heeft een boekrol in haar handen. Beiden zijn in vol keizerlijk ornaat weergegeven en dat betekende dat ze bijna letterlijk 'stijf' stonden van de parels, juwelen, medaillons, goud- en zilverdraad!
Veel van al die echte juwelen, kronen en parels zullen in de lente 1203 niet meer aanwezig zijn geweest; immers Alexius III had alle kostbaarheden die hij kon dragen meegenomen op zijn vlucht!
De 'Donkere Pelgrim' heeft als een van de vele pelgrims in Constantinopel ongetwijfeld ook het oude hippodroom gezien nog met al die bijzondere monumenten zoals in ooggetuigenverslagen uit die tijd beschreven. De bronzen driekoppige slangenzuil, de bronzen beelden van Hercules, van de wolvin die Romulus en Remus voedde, van Athena, van het Calydonische everzwijn, van Zeus' adelaar, van een olifant, van Helena met haar lange hals en mooie enkels, van Zeus en van gevleugelde sfinxen .... hij moet daar ook de bronzen paarden hebben gezien die nu de gevel van de San Marco in Venetië sieren.
De kruisvaarders waren onder de indruk van deze korte en wonderlijke ontmoeting tussen Oost, West en Zuid. Omdat andere historische bronnen en archeologische data schaars zijn met betrekking tot de geschiedenis van het dertiende-eeuwse Nubië, is het niet mogelijk deze naamloze donkere vorst te identificeren, temeer daar er veel koningen waren. Blijkbaar had de vorst zich uit staatszaken teruggetrokken - hetgeen vóór hem zeker al twee Nubische koningen hadden gedaan - of was hij al afgezet, want hij was immers niet van plan na zijn pelgrimage naar 'huis' terug te keren, maar in Jeruzalem te blijven.
Maar was de 'Donkere Pelgrim' écht van plan naar Santiago de Compostela te gaan? In Nubië is tot nu toe geen enkel bewijs gevonden dat de plaats van Jacobus' graf bekend was of dat er een bijzondere verering voor deze apostel bestond. Jacobus werd alleen afgebeeld in het college van apostelen en zijn naam werd slechts zelden genoemd.
Zou Robert de Clari, die we vaker op kleine onjuistheden kunnen betrappen, zich hebben vergist? Als Fransman waren voor hem Jeruzalem, Rome en Santiago de Compostela dé bedevaartsoorden die - bij wijze van spreken - in één adem werden genoemd. Robert kon dan onbewust, bijna automatisch, als doel van een lange pelgrimage ook Santiago de Compostela hebben opgeschreven.
Hoe het ook zij, we weten niet of de donkere koning met ingebrand kruis op het voorhoofd noordwest Spanje heeft bezocht, laten we hopen dat hij wel op tijd Constantinopel verliet zodat hij in april 1204 geen ooggetuige hoefde te zijn van de verwoestingen en barbaarse plunderingen die de Europese christenen toen in de Byzantijnse hoofdstad aanrichtten. De rijke aankleding van de Hagia Sophia zoals hij die had gezien ging voorgoed teloor en de meeste bronzen beelden van het hippodroom werden omgesmolten tot goedkoop muntgeld ..... maar ja, dat zijn andere verhalen......