gautier's arria marcella

 

Een nacht in Pompeii, Théophile Gautier's Arria Marcella
Christiaan Caspers, Frits Naerebout, met een inleiding door Eric Moormann
Leiden: Primavera Pers, 2017
109 p., veel kleurenillustraties.- ISBN 978-90-5997-237-1

 

De negentiende eeuw was de tijd waarin egyptomanie, oriëntalisme, romanticisme, spiritisme etc. hoogtij vierden. Ook de opgravingen rond de Vesuvius waren een dankbare inspiratiebron voor beschrijvingen, schilderijen en vooral historische romans. Théophile Gautier (1811-1872) deed aan al deze modes mee. Hij schreef in 1836 zijn novelle La Morte amoureuse (inclusief vrouwelijke vampier), in 1838 zijn Une nuit de Cléopâtre en twee jaar later Le pied de momie. Hij bezocht, zoals veel kunstenaars en schrijvers in die tijd, Algerije (1845), Italië (1850), Griekenland en Turkije (1852), Rusland (1858) en Egypte (1869).

Arria Marcella schreef hij in 1852 naar aanleiding van zijn Italië-reis waar hij Napels, Herculaneum, Pompeii en Sorrento bezocht.Deze novelle – zoals hij zelf schreef een "Souvenir de Pompeï" – is in deze publicatie verschenen in het Frans (linker pagina) met de Nederlandse vertaling (rechter pagina), gelardeerd met negentiende-eeuwse afbeeldingen van Pompeii en omgeving. Onderaan de beide pagina's wordt in uitvoerige noten uitleg van de tekst gegeven.

Het verhaal: drie vrienden Max, Fabio en Octavien bezoeken in Napels het Studj-museum (in de negentiende eeuw de gebruikelijke afkorting van het Palazzo degli Studi waarin het archeologisch museum  gehuisvest was) en de ruïnes van Pompeii. In het museum ziet Octavien de borstafdruk van een vrouw in vulkanisch materiaal dat hardde rond de lichamen van slachtoffers. Deze afdruk en enkele skeletten, of wat daar van over was, waren in 1772 in de zgn. Villa van Diomedes gevonden (en in 1950 al niet meer terug te vinden in het museum). Octavien is van deze vrouwenborstafdruk zeer onder de indruk. In Pompeii bezoeken ze de ruïnes van de villa van Arrius Diomedes. De gids wijst de drie mannen de plek waar de skeletten en borstafdruk gevonden werden. "Als hij er niet van weerhouden was door de aanwezigheid van zijn vrienden" dan was Octavien "zich stellig te buiten gegaan aan een of andere buitenissige dichterlijke geestesvervoering" (p.39). Hij plengt een traan op de plaats "waar de vrouw, verstikt in de hete as van de vulkaan, gestorven was, een vrouw op wie hij zich met terugwerkende kracht verliefd geworden voelde".
Tijdens en na het avondeten "met het uitzicht op meerdere lege wijnflessen" praten de drie vrienden over vrouwen. Fabio houdt van schoonheid en jeugd, Max van uitdagingen en Octavien koestert "een onmogelijke en dwaze hartstocht voor beroemde vrouwspersonen uit de kunst en de geschiedenis" (p.47). Zijn ideale harem bestaat uit "Semiramis, Aspasia, Cleopatra, Diana van Poitiers en Johanna van Aragon"!

Terwijl zijn vrienden beneveld door de wijn in een diepe slaap vallen, gaat Octavien niet naar bed, maar loopt hij terug naar Pompeii. "Anders dan in de rauwe helderheid van de zon viel het nu niet op dat de zuilen waren afgebroken, de muren met scheuren dooraderd en de daken door de uitbarsting ingestort" (p.49). Hij loopt in "een levend Pompeii, jong, ongerept en niet verzwolgen door de stromen kokende Vesuvius-modder" (p.53).

Hij ziet Pompeianen en hoort wagenwielen en "ezels beladen met wijnzakken" (p.55). In zijn beste universiteitslatijn groet Octavien een jonge Pompeiaan (Rufus Holconius) die met verwondering de uitmonstering van deze vreemdeling bekijkt. Eerst gaan ze samen naar het Odeon-theater waar een komedie van Plautus wordt opgevoerd. In het vrouwenvak van het theater ziet Octavien een beeldschone vrouw met rondingen die "zich perfect voegden naar de holle afdruk in het museum" (p.67). Ze is Arria Marcella, dochter van Arrius Diomedes, en haar slavin leidt Octavien naar haar huis, waar hij allereerst wordt onderworpen "aan alles wat er ooit op het gebied van antieke badcultuur bedacht was" (p.71). Daarna leidt de slavin hem naar een tweepersoons bed waarop Arria Marcella met half ontblote borst ligt en zegt: "Jouw [Octavien's] verlangen heeft me leven gegeven, de krachtige bezwering van je hart heeft de afstand geslecht die ons scheidde" (p.77). Immers, "alles bestaat voor altijd".

In hun "hartstochtelijke omarming" worden Arria en Octavien gestoord door een grijze, oude man met rond zijn nek een klein zwart kruis. Hij blijkt Arria's christelijke vader Arrius te zijn die haar bars toespreekt en de betovering verbreekt. Arria Marcella wordt tot "as vermengd met wat verkalkte botresten" en Octavien verliest het bewustzijn.

Intussen zijn Max en Fabio in de herberg wakker geworden en vinden het bed van hun vriend onbeslapen. Zij gaan op zoek in de ruïnes van Pompeii en vinden hem bewusteloos. Met moeite brengen ze hem bij zinnen. Octavien zegt hen dat hij een flauwte had gekregen, terwijl hij Pompeii bij nacht wilde zien. Terug in Napels blijft Octavien "in de greep van een sombere melancholie die eerder verergerd dan verlicht werd door het goede humeur en de grappen van zijn reisgenoten" (p.85). Stiekem gaat hij nog een keer in zijn eentje terug naar Pompeii, maar hij komt geen Rufus, geen Arria Marcella tegen.

Uit wanhoop trouwt Octavien de knappe, jonge Engelse Ellen die stapelgek op hem is, maar weet dat haar kersverse echtgenoot verliefd is op een ander, al komt ze er nooit achter op wie!

Na deze novelle (1852) voegen de samenstellers van dit boekje een ander werk van Gautier toe dat door Pompeii werd geïnspireerd: Jettatura (1856-1857). In het hier vertaalde 13e en 14e hoofdstuk vindt een duel plaats in de ruïnes van een badhuis in Pompeii (zonder Franse tekst).

Een tweede, erg leuke toevoeging is het verhaal van Maison Pompéienne in Parijs (Avenue Montaigne). Ook hierbij was Gautier betrokken. Opdrachtgever was Napoléon-Jérôme Bonaparte, oomzegger van Napoleon I, die het huis liet bouwen voor zijn maîtresse, de actrice Rachel. Architect was Alfred Normand en de beroemde Jean-Léon Gérôme was een van de schilders die verantwoordelijk waren voor het decoratieprogramma. Gautier's korte beschrijving ervan (1857) is hier vertaald, net zoals een deel van zijn dramatische proloog die hij schreef voor de feestelijke opening op 15 februari in1860. In 1866 besloot Bonaparte het huis te verkopen en een groep liefhebbers maakte er een oudheidkundig museum van. Het huis raakte in verval en werd in 1892 gesloopt om plaats te maken voor een nieuw stadspaleis.

De derde toevoeging is de Nederlandse vertaling van een Frans kort verhaal in de 'geest' van Gautier's Arria Marcella. In 1877 schreef Gustave Toudouze Le Cécube de l'an 79. (Cécube is de vinum caecubum, een topwijn uit zuid Latium). In 1888 werd het onder de titel L'Amphore iets gewijzigd opgenomen in Cauchemars (Nachtmerries), een bundel fantastische verhalen.
Een toerist, architect Louis B., drinkt deze wijn – bewaard in een verzegelde amfoor uit 79 nC – in een herberg bij Pompeii en "meteen stroomde er een onnatuurlijke warmte door zijn aderen, die zich door heel zijn lichaam verspreidde" (p.104). Hij ziet dan een verbijsterend mooie, jonge, Romeinse vrouw op zich afkomen. Ze stelt zich voor: Naevoleia Tychè. Louis heeft juist die dag haar graf gezien en heeft daar een hagedis gevangen en meegenomen. Dát was Naevoleia die door het drinken van de oude wijn weer haar menselijke gedaante teruggekregen heeft. Ze kust hem. De volgende ochtend wordt Louis wakker; hij is alleen en de amfoor is gebroken.

Op de laatste pagina (109) staan nog Verder lezen suggesties.

Het is een verrassend boek, waarbij de gegeven noten, uitleg en afbeeldingen een prachtig geheel vormen met dit typisch negentiende-eeuwse Pompeii-verhaal. Het laat niet alleen Pompeii en de ruïnes herleven, maar ook de sfeer en de kennis van die voorbije eeuw waarin korte en lange verhalen groots, weids en meeslepend werden verteld (denk aan Victor Hugo).

Dit zijn nog boeken waarin je helemaal in het verleden opgaat: het Romeinse Pompeii & het negentiende-eeuwse 'toerisme'.

Heerlijk onthaasten!  

© conens & van wiechen drs A. van Wiechen