De mantichoor of mantic(h)ora is een gruwelijk fabeldier dat ergens in de vierde eeuw vC zijn 'leven' begon. Aristoteles beschreef de mantichora als een dier met een rood leeuwenlijf en een mensengezicht met blauwe ogen, maar in de bek had hij wel drie rijen tanden en zijn staart leek op die van een schorpioen waarmee hij dodelijk pijlen kon afschieten. Hij kon snel rennen, zijn geluid was een soort mengeling van panfluit en trompet.... en hij was dol op mensenvlees. Hij werd afgebeeld in de graftombe van Marisa (Israël).
Marisa of Tel Maresha was met name in de eerste eeuwen vóór onze jaartelling een belangrijke stad. Eén van de inwoners was Apollophanes, zoon van Sesmaios. Hij was een aimabel en goedhartig man (tenminste dat zei hij zelf) en stond ruim dertig jaar aan het hoofd van de Phoenicische inwoners van de stad. Toen hij rond 200 vC overleed, was hij 74 jaar oud. Hij moet ook een rijk man geweest zijn, want zijn in de rotsbodem uitgehakt familiegraf is groot en fraai beschilderd.
Het graf (rechts) werd in 1902 ontdekt, maar het was toen al geplunderd en de schilderingen beschadigd. Bij de restauratie in de negentiger jaren van de vorige eeuw heeft men op gipsplaten vóór de oorspronkelijke, beschadigde muren de hellenistische schilderingen op ware grootte weer aangebracht.
Zo krijg je dus nu het graf te zien zoals het er 2200 jaren geleden moet hebben uitgezien toen Apollophanes hier werd bijgezet en in het Grieks zijn grafopschrift werd aangebracht. Op de beide lange muren van de grafkamer is een grootse jachtpartij op exotische dieren verbeeld: olifant, lynx, giraffe, griffioen, neushoorn, cobra, wilde buffel, een wilde ezel én een mantichora inclusief weelderige baard en snor ..... Deze jachtpartij vond plaats in Aithiopia (opschrift), zoals men Soedan en het noorden van Ethiopië in de oudheid noemde. Ruim tweeduizend jaar geleden stelde men zich zó die mantichora voor.
De tweede-eeuwse reiziger Pausanias had al zo zijn twijfels over de mantichora. Hij dacht dat het gewoon om een tijger ging en dat de Indiërs er een fantastisch dier van gemaakt hadden "omdat ze bang zijn voor dat beest". Ondanks deze terechte kritische noot, bleef men in oudheid en middeleeuwen geloven dat de angstaanjagende mantichora écht bestond. Soms gaf men het dier zelfs nog vleugels!
Jacob van Maerlant schreef in zijn Het boek der natuur (ca 1266): "De mantichora is volgens Plinius en Solinus een echt monster; hij heeft het gezicht van een mens, maar met gele ogen en rood haar, en ziet er verder bijna helemaal uit als een leeuw. Zijn staart eindigt in een vlijmscherpe punt en zijn stemgeluid heeft de aangename klank van een blaasinstrument. Er is niets waar de mantichora meer van houdt dan van mensenvlees. Hij kan zich snel als de wind voortbewegen en zijn gebit bestaat uit een driedubbele rij tanden".
Een paar jaar later werd in het Franse Rouen een kathedraalingang fraai versierd met o.a. fabeldieren, wellicht dat ook de mantichora daar werd afgebeeld (rechts). De mantichora werd in middeleeuwse bestiaria gezien als symbool voor de duivel die mensenzielen opeet. Later stond hij ook voor een tiran of een verrader.
Pas vanaf de zeventiende eeuw werd de mantichora langzaam maar zeker definitief naar het rijk der fabelen verwezen.
Heeft Pausanias gelijk dat de tijger aan de basis stond van de mantichora of Midas Dekkers die veronderstelt dat gevonden haaientanden de inspiratie waren? Ach, we zullen er nooit achter komen.
In ieder geval is de mantichora na zo'n tweeduizend jaar "uitgestorven"!