Eén van de concubines van Abd al-Rahman III, de kalief van het islamitische of 'moorse' Spanje dat toen Al-Andalus werd genoemd, liet na haar dood een grote som geld na. De vorst besliste dat hiermee moslim krijgsgevangenen moesten worden vrijgekocht en hij beval zijn dienaren op zoek te gaan naar gevangen moslims. Maar hoe ze ook zochten, de dienaren van de kalief vonden nergens geloofsgenoten die buiten Al-Andalus krijgsgevangen waren gemaakt. Hierover was Abd al-Rahman zeer verheugd. Maar wat dan te doen met het vrijgekomen geld? Toen opperde al-Zahra (Bloem), een andere concubine op wie de vorst verkikkerd was, het geld te gebruiken voor de bouw van een nieuwe vorstelijke stad vlakbij de hoofdstad Córdoba. Abd al-Rahman vond dat een prima idee. Toen de stad een feit was kreeg zij de naam van de favoriete al-Zahra: Medinat al-Zahra of Medina Azahara.
Zó luidt de romantische overlevering met betrekking tot de stichting van Medina Azahara door Abd al-Rahman III in 936. Of we dit verhaaltje nu wel of niet geloven, er waren zeker praktische redenen om een nieuwe koninklijke stad te stichten. In deze bloeiperiode van het kalifaat van Córdoba was het niet meer mogelijk het paleis in de stad nog verder uit te breiden. Er was ruimtegebrek! Dus moest men uitwijken naar een plek buiten de stad. En - zo moet Abd al-Rahman III gedacht hebben - laten we het dan maar gelijk groots aanpakken om onsterfelijke roem te vergaren! Immers, hij was een nazaat van de beroemde Omayyaden (Oemajjaden) dynastie, die in haar tijd buiten de steden eigen luxe onderkomens liet bouwen, zoals in Anjar (Libanon), Qusayr Amra (Syrië) en Qasr al-Hallabat (Jordanië). Hij streefde naar uitbreiding van zijn macht en rijkdom en wilde zich duidelijk manifesteren als onafhankelijk van de kalief in Bagdad. Vandaar dat hij aan zijn eigen titulatuur de titel kalief toevoegde. En hadden de Abbasiden van Bagdad ook niet buiten hun hoofdstad een grootse nieuwe hof-stad Samarra gesticht?
Van Arabische schrijvers weten we veel over de bouw van Medina Azahara, waarmee in 936 een begin werd gemaakt en die vele jaren duurde. Dagelijks werkten ruim tienduizend man op de bouwplaats, en veertienhonderd muildieren en vierhonderd kamelen versleepten het bouwmateriaal. Het aantal zuilen, groot en klein, bedroeg ruim vierduizend. Voor het merendeel waren ze afkomstig uit marmergroeven in de omgeving van Córdoba, maar ook werden zuilen geïmporteerd uit Noord-Afrika en Zuid-Frankrijk. Zelfs de christelijke keizer van Constantinopel (Istanbul) schonk Abd al-Rahman III honderdveertig zuilen, aldus de verhalen!
Het marmer werd schitterend bewerkt. Overigens laten de bijna als kant gebeeldhouwde marmeren kapitelen uit de tiende eeuw (rechts) heel duidelijk de Romeinse inspiratiebron zien! Muren, vloeren en plafonds werden versierd met ornamenten van marmer, glas, goud, zilver, ivoor, ebbenhout ..... Het resultaat was oogverblindend, zo blijkt uit menig ooggetuigenverslag. Allen die door de kalief in Medina Azahara werden ontvangen, waren het erover eens "dat ze nog nooit zoiets moois hadden gezien".
De koninklijke stad Medina Azahara was min of meer rechthoekig van vorm (1500 x 750 meter) en stevig ommuurd. Gebouwd tegen een berghelling, bestond Medina Azahara uit "drie terrassen, zodat het loopniveau van het bovenste gelijk was met de daken van het middelste terras. Het loopniveau hiervan was gelijk met de daken van het laagst gelegen terras", aldus een Arabische schrijver. Sinds het begin van de twintigste eeuw zijn onderzoekers, archeologen en architecten druk bezig in Medina Azahara. Resten van een moskee, ontvangstruimten en paleizen zijn opgegraven, bestudeerd en gereconstrueerd. Ook de beplanting wordt hier en daar opnieuw aangebracht. In het 'koninklijke huis' (Dar al-Mulk), op het middelste terras, verbleven waarschijnlijk de vorstelijke gasten van de kalief en vonden ministerbesprekingen plaats. Deze rijkversierde ruimte is inclusief dak gereconstrueerd. Veel van het gebruikte bouwmateriaal is nieuw. Maar vooral zuilen en kapitelen zijn perfect nagemaakt door de beste hedendaagse beeldhouwers. Men heeft marmer gebruikt uit dezelfde marmergroeven waar in de tiende eeuw het rode en grijze marmer vandaan kwam.
Met groot geduld hebben restaurateurs de stukjes oorspronkelijk reliëf, waarop blad- en bloemmotieven ingewikkelde patronen vormen, als een legpuzzel bij elkaar gezocht en op de nieuwe muren van de Dar al-Mulk aangebracht. De hoefijzervormige bogen, die rusten op zuilen van rozig en blauwgrijs marmer, zijn versierd met kleine panelen van bewerkte witte natuursteen afgewisseld met rode vlakken. Dit alternerend gebruik van rood en wit op de bogen is een kenmerk van de islamitische bouwkunst van Al-Andalus in de bloeiperiode van Córdoba.
Aanvankelijk waren sommige ruimten nog prachtiger, kleurrijker en overdadiger versierd, tenminste als we de volgende anecdote mogen geloven. Ter versiering van een koepel had de vorst kostbare, met goud- en zilver bedekte tegels laten aanbrengen. Zelf was hij er zeer tevreden over en hij vroeg vergenoegd aan zijn hovelingen: "Kennen jullie iemand die zó iets moois heeft laten bouwen?" Iedereen ontkende in koor behalve één rechter. Abd al-Rahman wilde weten waarom hij niets zei en gedwongen te antwoorden, zei de rechter: "Ik wist niet dat de duivel u al in zijn klauwen had en dat u zich precies zo gedraagt als de ongelovigen!" Abd al-Rahman begreep dat hij zich schuldig had gemaakt aan teveel luxe: "uit schaamte en schuldgevoel drupten de tranen in zijn baard". Hij gaf opdracht de tegels uit de koepel te verwijderen en ze als plavuizen te gebruiken.
Een aardig verhaaltje en misschien wel waar, maar één ding is zeker: Medina Azahara betoverde velen. Een ooggetuige schreef: "we raken niet uitgepraat over alle natuurlijke en kunstmatige schoonheden van deze koninklijke stad .... de vijvers, de overdadige tuinen, de prachtige paleizen, de menigte soldaten, pages, eunuchen en slaven uit alle landen en met verschillende religies, gekleed in kostbare gewaden van zijde en brokaat .... de vele rechters, schrijvers, theologen en dichters, die met gepaste ernst wandelen door de fantastisch versierde ruimten en patio's ......" . Andere Arabische bronnen geven zelfs - misschien wel een tikkeltje overdreven - getallen: "het aantal mannelijke bedienden in het paleis wordt geschat op 13.750. Aan hen wordt dagelijks 13.000 pond vers vlees - exclusief vis en gevogelte - uitgereikt. Het aantal vrouwen zou 6.314 zijn en hierbij inbegrepen zijn de harem van de kalief en zijn persoonlijke dienaressen ....". Verspreid over het hele terrein zijn - vooral op het laagste terras - de fundamenten van omvangrijke wooncomplexen teruggevonden.
Medina Azahara is een prachtige ruïne waarin de glans en glorie van de kaliefen van Al-Andalus in de tweede helft van de tiende eeuw nog goed te zien zijn: de binnenmuren van onder tot boven met blad- en bloemmotieven versierd, een marmeren fonteinbekken (links), de hoefijzervormige bogen ........ En in gedachten 'kleden' we de paleisruimten aan met wapperende gordijnen en kleurrijke kussens, met grote geglazuurde aardewerk schalen (rechts) en sierlijke ivoren doosjes .... Deze doosjes werden in de hof-ateliers gemaakt als geschenken, en een beetje hofleven komt in de afbeeldingen tot leven: de zittende vorst met naast hem een dienaar die hem met een waaier koelte toewuift, een dames-orkestje, mannen op jacht en zelfs ruiters die de rijpe vruchten van de dadelpalm plukken .... nog steeds in gedachten maken we kennis met de bewoners van toen, met de gasten uit alle windstreken .... o.a. de byzantijnse monnik Nicolaas die in 951 in Córdoba een twee jaar eerder verstuurd presentje uit Constantinopel in het Arabisch vertaalde, nl. het rijk verluchte Griekse handschrift van Dioscurides' botanische werk.
Een lang leven was Medina Azahara niet beschoren. Want in 1010 - toen het kalifaat van Córdoba op zijn retour was - belegerden opstandige berbers de stad. Na de overgave sloegen zij alles kort en klein. Ze namen kostbaarheden mee en staken bij hun vertrek de rest in brand. Een Arabische bezoeker in de twaalfde eeuw meldde dat er nog kleine groepjes mensen woonden in een ruïne-stad "die op het punt stond te verdwijnen". Hij had niets teveel geschreven. Toen de Spaanse christenen in 1236 Córdoba heroverden op de moslims, was zelfs de naam van de ooit zo schitterende koninklijke stad vergeten. Men noemde die vage ruïnes Córdoba la Vieja (de Oude). Eeuwenlang sloopten bouwlustigen alles wat los en vast zat uit deze 'steengroeve'. Zo zijn veel van de Cordobese kerken gebouwd met stenen uit Medina Azahara! Vanaf 1910 - met onderbrekingen - zijn archeologen bezig met opgravingen.
Stukje voor stukje komt de "onbeschrijflijk mooie stad" te voorschijn ....
een prachtige 'Bloem' van ruim duizend jaar!