Email-aardewerk .... iedereen die tegenwoordig dit woord leest, denkt aan iets heel anders, dan zeg .... tien jaar geleden. Nee, geen aardewerk met email-bericht, maar aardewerk beschilderd met email-verf, verf bestaande uit fijn gemalen glas .....

In middeleeuws Iran werd daarin een hoogtepunt bereikt! Vanaf ca 1180 werd ongeveer veertig jaar lang aardewerk gemaakt dat door het gebruik van de vele kleuren haft rang (zeven kleuren) werd genoemd in middeleeuwse Perzische bronnen. Creatieve pottenbakkers vervaardigden (waarschijnlijk) in Kashan, ten zuiden van Teheran, dit kleurrijke aardewerk. Met een fijn penseel wisten de schilders in en op het ondoorzichtige wittige - een enkele keer turkooiskleurige - glazuur sierlijke patronen te schilderen in allerlei nuances van blauw, groen, purper en rood. Meestal werden turkoois en blauw aangebracht in het glazuur en gefixeerd tijdens de eerste brand. De overige kleuren werden op de reeds gebakken geglazuurde pot aangebracht met verf die bestond uit zeer fijn gemalen glas, wij noemen dat email-verf, in het Perzisch minaï. Zo wordt dit aardewerk dan ook genoemd: minaï aardewerk. Was deze email-verf aangebracht - eventueel ook met accenten van bladgoud - dan werd de pot opnieuw in de oven geplaatst en gebakken op lagere temperatuur dan tijdens het eerste bakproces.

Het was een arbeidsintensief procédé; dus was het product duur en bestemd voor de rijke elite. De samenstelling van de gebruikte klei (zgn.witbakkend frit), van het glazuur en van de email-verven vereisten een kundige en bedreven pottenbakker, ook de virtuositeit van de sierlijke geometrische patronen of van de vrolijke figuratieve scenes konden alleen door de hand van een meester zijn vervaardigd. Op een troon zittende vorst omringd door dienaren en muzikanten of - zoals hieronder - een man en vrouw "van stand" die blijkbaar met elkaar praten. In deze periode was het "vollemaansgezicht" een schoonheidsideaal meegenomen door Turkse stammen vanuit  Centraal-Azië naar het Perzische gebied. Het aureool rond het hoofd gaf de belangrijkheid van de afgebeelde personen aan.

Meestal werden open vormen, d.w.z. kommen en schalen, in deze minaï-techniek beschilderd. Op de randen of in een concentrische cirkel werden ook teksten geschilderd; voor zover we ze kunnen lezen, betreft het heilswensen in de trant van Geluk, Voorspoed, Lang Leven voor de bezitter [van deze kom].... Het lijkt wel alsof deze kostbare aardewerkproducten als cadeaux in de hogere kringen werden uitgewisseld. Waarbij wellicht ook de geletterdheid van de elite een rol speelde. Want we krijgen sterk de indruk dat menig kom een verhaal vertelt; alleen welke verhaal? In ieder geval is één afgebeelde scene met zekerheid te traceren: een wel heel bijzonder jachttafereel uit de Shahname. .............

Precies duizend jaar geleden voltooide de Perzische dichter Firdawsi zijn Shahname (Boek der Koningen). Dertig jaar lang had hij eraan gewerkt. Van vijftig vorsten, die Iran (Perzië) regeerden vanaf de schepping, beschreef hij leven, daden en dood in een mix van mythen en geromantiseerde historieën. Aan sommigen van hen besteedde Firdawsi slechts weinig woorden, anderen werden bezongen in vele duizenden versregels. Hij droeg zijn werk op aan sultan Mahmud van Ghazna, maar was - volgens de verhalen - teleurgesteld over diens beloning. Of het verhaal waar is dat de dichter verbitterd en in armoede stierf (1020 of 1025) zullen we waarschijnlijk nooit weten! Hoe dan ook, puttend uit geschreven bronnen en uit oude verhalen die mondeling werden overgeleverd, creëerde Firdawsi het grootste nationale epos van Iran. Hij eindigde zijn gedicht bij de triomf van de Arabische moslim troepen en de nederlaag van de Sassanieden, de laatste dynastie van pre-islamitisch Iran. Het lange gedicht vertelt o.a. over de heldendaden van Rostam opgevoed door het fabeldier de simurg, van de kenniszoekende Alexander de Grote, in de Shahname zoon van de Iraanse (!) koning Darab, en van de vorst Bahram Gur (Goer), voorgesteld als de bijna ideale vorst met tijd genoeg voor zijn eigen pleziertjes en die - historisch gezien - regeerde van 421 tot 439. Al deze vorstelijke figuren verlevendigde Firdawsi in zijn Shahname, een gedicht dat in de middeleeuwen werd verbeeld in miniaturen én op aardewerk.

De jonge prins Bahram Gur - zo vertelde Firdawsi - was een snelle leerling en al op zijn achttiende was hij een onverschrokken jongeman, zó stralend "als de zon" en een goed jager; daarom kreeg hij zijn bijnaam Gur (een soort wilde ezel). Hij had zijn leermeesters niet meer nodig en de tijd was gekomen dat hij ook "geluk bij de vrouwen" vond. Uit veertig prachtige slavinnen "elk zó stralend als de zon" koos hij er twee; ze waren elegant en zo slank als cypressen. Eén was het mooist en de ander, Azadeh, speelde prachtig harp.
Bahram Gur jaagde graag terwijl hij naar de harpmuziek luisterde. En zo kwam het dat Azadeh, "haar wangen zo rood als wijn", achterop de kameel zat bij Bahram Gur; "haar naam lag altijd op zijn lippen". Toen ze enkele herten zagen, vroeg de prins haar hoe hij het dier zou raken. "Je bent een leeuw van een man en een groot strijder vecht niet tegen herten! Neem de katapult en raak een van de herten bij het oor. Op het moment dat het hert met de achterpoot krabt op de pijnlijke plek, raak dan - als je wilt dat ik je het 'licht' van de wereld noem -  achterpoot, oor en kop van het hert in één pijlschot!", zo sprak Azadeh.

Op het Perzische minaï-aardewerk is te zien dat het Bahram Gur gelukt is. Met één pijl raakte hij kop, oor en achterpoot van het hert. Ach, arm hert! Het liep trouwens ook slecht af met Azadeh.  Firdawsi liet Bahram Gur zeggen: "Je bent niets anders dan een stom harp-meisje. Waarom wilde je me zo'n moeilijke taak geven? Als ik gemist had, zou dat m'n prestige hebben gekost!" Hij duwde haar van de kameel af. Ze viel op de grond en werd vertrapt. Na dit voorval, nam Bahram Gur nooit meer een slavin mee op jacht! Ach, in sprookjes en mythen is alles mogelijk ....

Toen de pottenbakkers aan het eind van de twaalfde eeuw deze jachtpartij van Bahram Gur uitbeeldden, circuleerden twee versies van het verhaal.
In Firdawsi's Shahname liep het dus erg slecht af met Azadeh, maar de Perzische dichter Nizami (Nezami, gestorven 1209) schreef eind twaalfde eeuw zijn Haft Paikar (De zeven beelden) waarin het verhaal wel heel anders loopt. "De slavin heette Fitna en was ook verleiding", zo dichtte Nizami, fitna betekent zowel burgeroorlog, tweespalt als verleiding. "Haar verlokkingen hadden de koning verleid" en ze was bovendien zangeres, danste lichtvoetig en bespeelde de harp. In deze versie was het geen hert, maar werd een wilde ezel zo onfortuinlijk met zijn poot aan zijn kop vast-gepijld door koning Bahram Gur. In de woordentwist die daarna ontstond tussen koning en slavin, werd Bahram Gur zó kwaad op haar dat hij een van zijn officieren  bevel gaf haar te doden. Maar deze streek met de hand over zijn hart en liet Fitna in leven. Het is een lang verhaal dat - met heel wat andere verhalen en gedichten - te lezen is in de Nederlandse vertaling van De Bruijn in diens Een karavaan uit Perzië, klassieke Perzische poëzie. Nizami dichtte een happy end aan de controverse tussen Bahram Gur en Fitna. Na zes jaar wist de intelligente Fitna door een list Bahram Gur zijn ongelijk te laten toegeven en "naar oud gebruik werden priesters ontboden en trouwde hij met het maanschone meisje. Een lange tijd bracht hij met haar door, genietend van spel en vertier en van liefde".
 
De Perzische pottenbakkers hebben aan het eind van de twaalfde eeuw duidelijk Firdawsi's Shahname gevolgd - immers: een hert werd geraakt - maar bij het zien van deze afbeelding op het Perzische minaï-aardewerk in de museum-vitrines denken wij elke keer toch liever aan Nizami's positieve "happy end" ........   

© conens & van wiechen Drs. A. van Wiechen