Twaalf jaar lang had hij Beatrice het hof gemaakt, maar ze wees hem af. Defintief, want ze trouwde een ander. Waarom ? Niet dat Pietro arm was, beslist niet hij hoorde tot de rijke adelijke Della Valle familie uit Rome die trots was op de twee kardinalen in de familie. Haakte Beatrice af omdat ze erachter was gekomen dat Pietro al 'elders' twee onwettige kinderen had? In ieder geval liep Pietro begin zeventiende eeuw in Napels rond met moordlustige gedachten: eerst zijn rivaal doden en dan zichzelf? Misschien was het toch maar beter een nieuwe interesse te vinden, een nieuwe uitdaging voor zijn intellect en zijn avontuurlijke geest! Hij besloot het nuttige met het aangename te combineren en een uitgebreide pelgrimage 'met een omweg' naar Jeruzalem te maken. Pietro stond nog met zijn ene been in de middeleeuwse traditie van het pelgrimeren, maar met zijn andere been stond hij al stevig in de nieuwe tijd waarin wetenschappelijke nieuwsgierigheid, verleggen van grenzen, avontuur en kennisvergaring belangrijke sleutelwoorden waren. Hij was rijk, dus geld kon geen belemmering zijn.

Met zijn grote vriend de geleerde Mario Schipano maakte hij een afspraak: Pietro zou hem met zijn brieven op de hoogte houden en Schipano zou deze brieven redigeren en uitgeven. Het liep iets anders, maar uiteindelijk werden alle brieven na Pietro's dood door vier van zijn zonen gepubliceerd. Pietro was een uitstekende waarnemer die zijn bevindingen opschreef met kennis én humor. Hij was kritisch en nieuwsgierig, ging op onderzoek uit en lardeerde zijn reisverslag met persoonlijke gevoelens en referenties naar klassieke auteurs. Dat laaste deed hij - zeker in vergelijking met sommige geleerde tijdgenoten - met mate, niet om zijn kennis te tonen maar alleen om zijn verhaal meer diepgang te geven. En passant leerde hij Turks en Arabisch, verzamelde handschriften, mummies en andere bijzondere voorwerpen.

Bij de afscheidsmis in Napels ontving de toen 28-jarige Pietro niet alleen de zegen voor zijn bedevaart, maar ook een kleine gouden pelgrimstok die hij als een soort mascotte om zijn hals hing. Daarna vertrok hij naar Venetië, waar hij op 8 juni 1614 vertrok op de Gran Delfino richting oosten met een klein gevolg: twee bedienden, een schilder en een bevriend geestelijke. Aan boord was het niet erg comfortabel. Ook als was het dan een goed uitgerust oorlogsschip met artillerie aan boord, met vijfhonderd mens bijeengepakt viel de reis niet mee. "Soldaten, handelaren en andere passagiers, onder hen waren katholieke christenen, ketters van allerlei soort, Grieken, Armeniërs, Perzen, Joden, Italianen uit ongeveer elke stad, Fransen, Spanjaarden, Portugezen, Engelsen, Duitsers, Vlamingen; kortom mensen van bijna alle religies en landen van de wereld". Diep in zijn hart vond Pietro het eigenlijk wel jammer dat de piraten tegen zo'n goed geoutillerd schip geen aanval waagden; de strijd zou een aardig verzetje betekenen tijdens het toch wat monotone leven aan boord!   

Op vrijdag 15 augustus 1614 was Pietro dan in Constantinopel (Istanbul), waar hij de moskeeën bewonderde en de koepel van de Hagia Sophia beklom - iets dat hij zelfs niet bij de Sint-Pieter in zijn eigen Rome had gedaan! Hij slenderde door het oude hippodroom waar hij nog de complete slangenzuil met drie slangenkoppen zag, bekeek daar de Blauw moskee in aanbouw, bezocht baden en was onder de indruk van de stoet met hofdignitarissen van de sultan. Ruim een jaar verbleef hij in deze stad waar hij ook luisterde naar de muziek van de dansende dervishen, Turks leerde en in de overdekte markten niet alleen de koopwaar bewonderde.

Daar kwamen ook Turkse vrouwen hun inkopen doen en hoewel ze gesluierd waren kon Pietro wel hun ogen zien. Ze waren zo goed ingepakt dat ze liepen als stijve pionnen terwijl zij hun handen verborgen in splitten van hun mantel. Met hun iets gebogen armen vond Pietro hen lijken op kruiken met twee handvaten. Als geintje stootten de dames met hun ellebogen expres tegen Pietro en zijn vrienden tot groot lachplezier van iedereen. Bij een goudsmid zag Pietro een schitterend zwaard bestemd voor de sultan, maar hoewel er een overdaad aan goud en edelstenen op bevestigd was, kon het resultaat hem niet bekoren; de materialen mogen dan kostbaar zijn, er lag geen goed ontwerp aan ten gondslag. Fascinerend is het te lezen dat deze zeventiende-eeuwse Italiaanse man vol lof en bewondering schreef over het borduurwerk van de Turkes vrouwen, dat hij cadeau kreeg en kocht en waarvan hij zeker wist dat "onze dames in Rome" het zullen bewonderen!

Pietro scheepte zich op 25 september 1615 in voor Alexandrië. Vandaaruit ging hij lopend en per boot naar Cairo, de grootste stad die hij ooit gezien had; groter dan Rome en Constantinopel! In de maanden dat hij daar verbleef bewonderde hij de stad maakte hij met een grote groep kennissen een uitstapje naar de piramiden. De mooiste moskee was in zijn ogen de Hasan-moskee, die hij alleen van buiten kon zien omdat - zo schreef Pietro - geen christen een moskee mocht binnengaan. Vooral de ui-vormige koepel bewonderde hij; deze oorsponkelijk - houten - koepel is niet meer want deze stortte 44 jaar na Pietro bezoek in. Ook lovende woorden voor de moskee op de citadel. Hoewel Turken hem vertelden dat het ooit een paleis van de bijbelse Jozef was, geloofde de kritisch Pietro dit verhaal niet, de Arabische letters waren voor hem bewijs dat het een islamitisch bouwwerk betrof. Hoewel bijna een ruïne bewonderde hij de hamonieuze vorm van het gebouw, de veertiende-eeuwse al-Nasir Mohammed moskee (rechts).
      
Op 8 maart 1616 deden zijn vrienden hem uitgeleide. Op ezels behangen met tapijten liepen ze een stuk mee met Pietro, die zich nu als pelgrim had gekleed. Zijn groep bestond uit de schilder, zijn bedienden Tommasso en Lorenzo, een Fransman en twee Turken verantwoordelijk voor de negen kamelen, twee paarden en enkele kleine ezeltjes. Precies drie weken later liep Pietro te voet de stad Jeruzalem binnen, waar hij katholieke en orthodox Pasen meemaakte. Op Witte Donderdag - de donderdag vóór Pasen - trok hij met een groep christelijke pelgrims langs de Via Dolorosa en de belangrijkste kerken. Hij bekeek de (zogenaamde) huizen van Veronica, Pilatus, Herodes en Anna. Bezocht het grafkerk van Maria, weliswaar in handen van de Turken, maar na betaling mogen pelgrims naar binnen. Ze bezochten de verschillende ruimten op de Zion-berg en de belangrijkste kerk van de Armeniërs, op de plek waar de apostel Jacobus werd onthoofd. Later bezocht hij de Olijfberg met de Hemelvaart-kapel waar nog één afdruk van Jezus' voet miraculeus te zien was. Pietro beschreef het allemaal uitgebreid. Zijn woorden maken duidelijk dat hij weliswaar een gelovige katholiek is, maar dat hij niet alle verhaaltjes zomaar klakkeloos geloofde. Op de plek waar Maria na haar Ten-hemel-opneming zou zijn verschenen aan Thomas, schreef Pietro dat "ze zeggen" dat ze daar hem haar gordel gaf.

Pietro bezocht op de zaterdag vóór het orthodoxe Pasen - op 9 april 1616 - de heilige Grafkerk omdat dan het nieuwe 'vuur uit de hemel' in het graf zou ontstaan; Pietri is zeer sceptisch over dit 'wonder'. Uitvoerig beschreef Pietro de drukte en hoe hij met moeite en na veel duw- en elleboogwerk van zijn bedienden een plaatsje kon bemachtigen in de kerk vlakbij het heilig graf. Het rumoer, het gesjor en gestoot duurden voort, ook tijdens de mis... "ik zweer je, ik heb in mijn leven nog niets gezien dat er wilder aan toe ging". Na de processie van de orthodoxe geestelijken rond het heilig graf gebeurde het: "twee of drie van hen gingen het graf binnen, sloten direct de deur. Het verhaal gaat dat deze monniken in de kapel brandewijn sprenkelen en met de door hen meegenomen vuursteen het vuur maken". Buiten de kapel was dan ineens een grote steekvlam te zien. Alle aanwezigen schreeuwden van vreugde en het vuur werd via de kaarsen van de geloven doorgegeven. Iedereen rolde over elkaar heen in het gedrang; Pietro wilde maar één ding: zo snel mogelijk de kerk verlaten. Hij vreesde dat anders zijn baard zou schroeien! In Italië droeg Pietro een goed getrimde, kort baardje, maar in Jeruzalem had hij zich aangepast aan de daar heersende mode en zijn baard laten staan.

Op 19 april 1616 verliet Pietro Jeruzalem, beladen met getuigeschriften van zijn bezoek "zoals die gewoonlijk aan pelgrims worden gegeven", relieken, rozenkransen en kleine kruisjes .....

Voor Pietro zat zijn pelgrimage erop, maar hij ging voorlopig niet terug naar Italië. Hij wilde eerst nog enkele heilige plaatsen bezoeken, zoals Nazareth. Op de berg Tabor regende er pijpestelen en was het zó glibberig dat zijn paard weggleed en Pietro bijna zijn been brak. Hij reisde langs het Meer van Tiberias of Gennesaret en arriveerde op 30 april 1616 in Damascus aan, waar hij anderhalve maand bleef. Hij bezocht plaatsen waar Paulus was geweest, bekeek kerken en moskeeën, kocht handschriften en maakte zich zorgen over zijn zieke bediende Tommaso.

Op 23 mei trok hij verder naar Homs, waar hij buiten de stad in de uitgestrekte vlakte de legers van keizer Aurelianus de overwinning zag behalen op die van Zenobia, koning van Palmyra. Aleppo, de Eufraat, de Tigris, Bagdad ..... en daar, daar was Pietro voorgoed over zijn liefdesverdriet heen.

Hij werd verliefd op een 18-jarig, knap en intelligent meisje uit goede, christelijke familie: Maani Joerida. Binnen enkele weken trouwde hij haar en nam haar overal mee naar toe, o.a. op een korte tripje naar de ruïnes van Babel of Babylon. Tijdgenoten dachten dat Bagdad op de plek van Babylon lag, maar Pietro wist wel beter en wilde met eigen ogen de ruïnes zien van de toren van Nimrod. Dit tocht was voor Maani een voorproefje, want van begin januari 1617 trokken Pietro en zijn jonge vrouw verder, verder naar het oosten ... naar Perzië, waar Maani het weesmeisje Mariuccia adopteerde en stierf tijdens een miskraam. Pietro trok - met Mariuccia en de gebalsemde Maani - nog verder naar het oosten, naar India ....

Al zijn belevenissen en observaties schreef hij aan zijn vriend Schipano in Napels. Pas na twaalf jaar was hij in Rome terug: op 28 maart 1626. Hij liet zijn geliefde Maani in de Ara Coeli kerk bijzetten in het familiegraf en trouwde enkele jaren later met zijn 'adoptief-dochter' Mariuccia. Bij haar kreeg Pietro veertien zonen!

De rest van zijn lezen leefde hij rustig verder, ontving vrienden, correspondeerde met geleerden en hield van muziek. Even werd dit leven kortstondig onderbroken in 1636 toen hij verwikkelde raakte in een gevecht tussen bedienden waarbij Pietro een man verwondde of zelfs doodde. Hij vluchtte, werd verbannen en beboet en kwam na enkele maanden weer terug in Rome en kon zijn gewone leven weer voortzetten.

Pietro was in alle opzichten een rijk man die zich overal thuis voelde, die overal mens en dingen rondom hem bekeek met grote openheid en nieuwsgierigheid. Hij was de eerste westerling die een Egyptisch-romeins mummieportret in de grafcontext zag en naar Europa zond. Hij was de eerste die Babylon - zoals later bleek - op de juiste plaats zag.

Hij heeft het zelf niet geweten, maar hij was ook de eerst westerse reiziger die de resten van een vroeg-islamitische Omayyaden-residentie (begin achtste eeuw) heeft gezien. Bij het Tiberias-meer zag hij ruïnes van een stad "die de Arabieren Minyeh noemden". Het leken de resten van oude bouwwerken, misschien een stad uit de evangeliën?, vroeg Pietro zich al schrijvend af. Veel wijzer werd hij niet van de plaatselijke boeren en kon het raadsel van de ruïnes dan ook niet oplossen. Ruim driehonderd jaar later waren archeologen pas in staat de ruïnes te dateren. Maar het werd toch voor Pietro toch nog een fantastische avond daar aan het Tiberias-meer in april 1616, want - zo schreef hij - hij at bij zijn diner vis "die eens mijn eigen Petrus ook moet hebben gevangen".