In de heuvels ten oosten van de Noord-spaanse stad Burgos bouwde men in de twaalfdee eeuw een kerkje dat gewijd was aan de heilige Nicolaas als patroon van de schippers. Wat hadden zeevarenden in dat toen ruige en onherbergzame gebied te zoeken?
Zo rond 1100 pelgrimeerde de jonge Spaanse priester Juan (Johannes) naar Jeruzalem, een van de belangrijkste bedevaartsoorden in de middeleeuwse christelijke wereld én net enige jaren eerder door de kruisvaarders veroverd. Het grootste deel van de reis ging per schip, dwars over de Middellandse Zee. Dat zo'n bootreis in de middeleeuwen geen pretje was, kan men nu nog lezen in de vele reisverslagen uit die tijd. Afgezien van de onberekenbare zee en wind was de pelgrim overgeleverd aan het vakmanschap van kapitein en bemanning, en natuurlijk ook aan de grillen van zijn medepassagiers. Want dit samenleven in de zo beperkte ruimte van een schip veroorzaakte onderlinge spanningen, die zich konden ontladen in berovingen en vechtpartijen. Daarenboven was het eten en de stank voor de landrotten aan boord vaak zo verschrikkelijk dat ze vaak ziek werden en blij waren dat ze levend en wel de haven bereikten; ze dankten God op hun blote knieën!
Juan bereikte veilig en wel Jeruzalem. Hij heeft ongetwijfeld de bekende heilige plaatsen bezocht en scheepte zich daarna weer in voor de terugreis. Deze zeereis liep echter minder voorspoedig, als we de legende mogen geloven. Het schip waarop Juan voer, kwam in een gevaarlijke storm terecht en grote paniek brak uit onder passagiers en bemanning. Juan hield het hoofd koel en biddend smeekte hij de heilige Nicolaas de boot en alle opvarenden te behoeden en beloofde - als hij weer veilig Spanje zou bereiken - een kerkje aan de heilige te wijden.
Zijn gebeden waren niet tevergeefs. Toen Juan vaste grond onder de voeten voelde, trok hij zich terug in de heuvels ten oosten van Burgos, de Montes de Oca, om zijn belofte aan de heilige Nicolaas in te lossen. De plaats noemde hij Ortega, naar het nogal welig tierende stekelige onkruid (Urtica).
Juan deed daar veel goeds. Naast het bouwen van het beloofde kerkje, zette hij ook een bescheiden gasthuis op waar hij voorbijgangers verzorgde. Velen kwamen daar langs, want Ortega lag aan de weg naar het Spaanse bedevaartsoord Santiago de Compostela. Pelgrims maakten dan ook dankbaar gebruik van Juan's liefdadigheid. Hij stierf in 1163, maar zijn goede werk werd door anderen voortgezet.
Langzaam maar zeker werd Juan als heilige vereerd en werd het plaatsje naar de heilige San Juan de Ortega genoemd. In de vijftiende eeuw eerde men de heilige met een mooi grafmonument, dat nog steeds ter plekke te zien is. Een albasten Juan ligt op een soort stenen praalbed dat aan de zijkanten gesierd is met gebeeldhouwde scènes uit het leven van de heilige: hoe hij pelgrims gastvrij onderdak biedt en hoe hij een door een ossenkar overreden pelgrim weer door gebed tot leven weet te wekken (rechts). Het reliëf aan het voeteneind geeft de bijna-schipbreuk weer.
Het scheepje met zeil dobbert in de kolkende golven van de woelige zee. Vijf bebaarde opvarenden - ongetwijfeld landrotten - kijken vertwijfeld naar de toeschouwer. De houding van de man rechts, met zijn hand aan de borst en de andere omhoog, drukt ontzetting uit, terwijl de man geheel links in gebed lijkt verzonken. Twee bemanningsleden, die zich de benarde situatie van het schip, man en muis goed realiseren, zijn druk in touw met het zeil. Juan is naar het achterkasteel van het schip gegaan en staat daar de heilige Nicolaas om hulp te smeken. De legende leert ons dat de redding kwam en dat Juan behouden terugkeerde.
En zo vereeuwigde in de vijftiende eeuw een beeldhouwer het angstige avontuur van Juan in de twaalfde eeuw. De bijna-schipbreuk die resulteerde in de bouw van een kerkje gewijd aan de redder van schippers in de bergen van Noord-Spanje.